Wijngaarden in Europa

De wijnboer als koopman  

In dit artikel wil ik kort ingaan op een wat ongebruikelijke kijk op de locaties waar wijngaarden worden aangelegd.  

Vaak wordt ervan uitgegaan dat ‘terroir’ het belangrijkste is om de locatie van wijngaarden te bepalen. En natuurlijk is terroir heel belangrijk. Want voor de druif is het belangrijk, immers zonder goede bodem en expositie geen gezonde, rijpe druif. Maar ook zonder goede wijnboer blijft het aanmodderen. En onderschat tot slot de rol van de wijnmaker niet. Zonder goed kelderbeheer wordt het ook niet veel. Kortom voor een goede (verkoopbare) wijn is terroir belangrijk. Maar de wijnboer zal zakelijk gezien niet overleven als de combinatie van kwaliteit en verkoopbaarheid niet deugt.   

Met andere woorden, niet alleen het terroir is belangrijk. Wie alleen naar het terroir zou kijken, vergeet een belangrijk punt. En wellicht is dit punt even essentieel dan de voorgaande punten. Welk punt ik bedoel? De afstand tot de afnemer, de wijndrinker, de afzetgebieden.  

Een wijnboer als koopman houdt ook rekening met de afstand tot de markt. Die afstand – in combinatie met de transportmogelijkheden – bepaalde in belangrijke mate waar wijngaarden tot ontwikkeling kwamen. Met de huidige transportmogelijkheden kan wijn uit de hele wereld komen. Transportkosten zijn laag. Vervoer over zee in containers kost een fractie van voorheen. Vandaar dat niet-Europese wijnen, zeker in Nederland en in Engeland, ruimschoots ingeburgerd zijn en hier alom gekocht kunnen worden.  

Een halve eeuw geleden was dat anders en kwam wijn voor Europeanen uit Europa. Je kan het ook nog wat anders stellen: alleen Europese landen die zelf geen wijngaarden hadden, importeerden Europese wijn. Wijn werd namelijk primair in eigen land verkocht. Wijngaarden lagen relatief dicht bij de plek waar ook de consumptie plaatsvond. Franse wijn uit de Beaujolais en Bourgogne ging naar Lyon en Parijs, wijn uit de Loire ging ook naar Parijs.  

Rioja ging hoofdzakelijk naar Madrid en Barcelona. Export vond nauwelijks plaats. Phylloxera, de druifluis, die minder hard toesloeg in Spanje, heeft hier enige verandering in gebracht. Wat bleef was dat alleen de gegoede burgerij buiten het productiegebied zich een mooie wijn kon permitteren. Wijn werd dus nog steeds voornamelijk gedronken door consumenten dicht bij het productiegebied.  

De wijnboer als koopman speelde slim in op de veranderingen in opslag (van houten vaten naar flessen, die in grote aantallen geproduceerd konden worden) en met de veranderingen in transportmogelijkheden. Voordat vervoer per trein mogelijk werd, werd de wijn met name per schip vervoerd. Over water dus. Het was ook om die reden bedrijfseconomisch bijna noodzakelijk dat wijngaarden aan bevaarbare rivieren lagen. Vanuit dat perspectief is het geen wonder dat de wijngaarden in de Bordeaux (Bergerac) en langs de Loire, Rhône, Moezel en Rijn tot ontwikkeling zijn gekomen. 

Maar ook de ontdekking dat zoete en versterkte wijnen langer houdbaar zijn en daarmee de langere transporten over water beter doorstaan, maakte dat de attente wijnboer/koopman zijn afzetgebied groter zag worden. Versterkte wijnen zoals port, sherry en zoete wijnen konden prima geëxporteerd worden omdat ze houdbaar gemaakt waren en lang opgeslagen konden worden. En dus de tocht overzee overleven. Een beetje extra alcohol doet immers veel om de wijn te stabiliseren en daarmee te conserveren.  

Kortom: de ligging van de goede wijngaarden had destijds zeker ook te maken met de transportmogelijkheden en afzetkanalen. Een goede wijnboer moet ook een goede koopman zijn! 

Dirk de Jong, Wijngilde Gouda